InleidingDe pijler van de behandeling van exacerbaties bij COPD (chronic obstructive pulmonary disease) bestaat uit corticosteroïden en antibiotica. Het gebruik van corticosteroïden is goed geaccepteerd, over de rol van antibiotica bestaat veel discussie. Aangenomen wordt dat antibiotica zinvol zijn voor patiënten met ernstige exacerbaties, gekenmerkt door ernstige symptomen, en/ of patiënten met een slechte longfunctiewaarde. 1-3 Een recente Cochrane-review laat zien dat antibioticagebruik op de korte termijn voordelen geeft bij matig tot ernstig zieke patiënten met exacerbaties waarbij hoest en purulentie van het sputum toenemen. 4 Onderzoeken in de eerste lijn laten echter geen voordeel zien van antibiotische behandeling. 5-7 Gezien de uiteenlopende resultaten van deze onderzoeken, verschillen ook de richtlijnen. 8-12 De belangrijkste zorg bij het gebruik van antibiotica is de toename van de antimicrobiële resistentie, die goed correleert met het antibioticagebruik in de maatschappij. 13 Het Nederlandse PHARMO-systeem bevat uitgebreide gegevensOnderzoek Samenvatting Roede BM, Bresser P, Bindels PJE, Kok A, Prins M, Ter Riet G, Geskus RB, Herings RMC, Prins JM. Antibiotica bij exacerbaties van COPD lijkt recidieven te voorkomen. Huisarts Wet 2009;52(77):218-24. Achtergrond De pijler van de behandeling van exacerbaties bij COPD bestaat uit corticosteroïden en antibiotica. Over de rol van antibiotica bestaat echter nog discussie. Daarom onderzochten we het risico op een volgende exacerbatie na behandeling van een exacerbatie met orale corticosteroïden zonder antibiotica (OS) en met antibiotica (OSA) in een historisch op de populatie gebaseerd cohort van patiënten die medicatie gebruiken voor obstructieve longaandoeningen. Methode We gebruikten de PHARMO-database met gegevens over de uitgifte van medicijnen aan meer dan twee miljoen personen in Nederland. Geschikt voor inclusie waren patiënten van 50 jaar en ouder, die in 2003 twee of meer prescripties kregen van dagelijks gebruikte inhalatiemedicatie (bèta-2-agonisten, anticholinergica en/of corticosteroïden) en die voor 1 januari 2006 ten minste één exacerbatie hadden doorgemaakt. Exacerbatie was gedefinieerd als een prescriptie OS of OSA. We vergeleken de tijd tot de tweede en derde exacerbatie met KaplanMeier-survivalanalyse. Onafhankelijke determinanten van een volgende exacerbatie werden geïdentificeerd in een multivariate Cox-analyse voor herhaalde waarnemingen. Resultaten Van de 49.599 patiënten die onderhoudsmedicatie gebruikten, hadden 18.928 patiënten ten minste één exacerbatie. Bij 52% van hen was een antibioticum toegevoegd aan een kuur orale corticosteroïden. Tijdens de eerste exacerbatie waren de behandelingsgroepen vergelijkbaar wat betreft mogelijke vertekenende factoren. De mediane tijd tot de tweede exacerbatie was 321 dagen in de OS-groep tegenover 418 dagen in de OSA-groep (p < 0,001); tussen de tweede en derde exacerbatie was dit 127 respectievelijk 240 dagen (p < 0,001). Het beschermende effect van OSA was het sterkst in de eerste drie maand...