OVER DE GEVOELSRUIMTE VAN DE VOLKENLIJST EN HET TORENBOUWVERHAAL NIEK POULSSEN Begint en eindigt Gen. 10 met het woord toledot (verwekkingen, geboorten, generaties: vss 1a en 32), dan her kent men in dit hoofdstuk voor en na de hand van de Priesterschrijver (P). Dezelfde ordenende geest, die met precies datzelfde tegelijk potent, pregnant en vitaal klinkende substantief op het zesdagenwerk van Gen. 1,1-31 terugzag (Gen. 2,4a) om er daarna de continu!teit van de langs de tien oudvaders lopende levenslijn mee aan te kondigen (Gen. 5,1) alsook het relaas over N oach, de voorbeschikte, eenzame rest van een bedreigde schepping (Gen. 6,9), deelt nu in Gen. 10 de mensheid op naar haar voortkomst uit Noachs drie zonen (vss 2-5; 6v.20; 22v.31). Zoals deze wereldbevolking in het concluderende vs 32 met een breed gebaar wordt getoond, vult en draagt ze niet alleen het postdiluviaans tijdvak, maar verwezenlijkt ze oak de in Gen. 9,1.7 uit het eveneens priesterlijke Gen. 1,28 hernomen, tot vruchtbaarheid en vermenigvuldiging strekkende zegenwens. Afgestemd op deze eensluidende zegenspreuken, betuigen Gen. 5 en de geciteerde Gen. 10-fragmenten een zich ontvouwende realisatie, resp. een hernieuwde voortgang van het goddelijk heilsplan. Over en weer wordt wijd uitgehaald -zij het dat de volkerenlijst van Gen. 10 door haar inhoudelijkheid en wellicht oak door haar overzichtelijk drieledig patroon zich te meer leent voor een heldere, universele blik. De wat gladde, rationele indruk, die deze tabel 66k wekt, wordt versterkt door het genre van de genealogie zelf, dat zich in het meer aangeklede Gen. 5 niet half zo zakelijk en pertinent kan (of wil) laten gelden: als na de grate waterramp de aarde weer bevolkt raakt, gebeurt dat via de natuurlijke processen van voortplanting en vermeerdering. Deze met veel geleerdheid geboekstaafde binnenwereldlijkheid harmonieert met de 'autonome' mensopvatting van P ( vgl. Gen. 1,26-29) en is volkomen vreemd aan buitenbijbelse overleveringen, die de reanimatie na de grate vloed graag terugvoeren op rechtstreekse, soms zeer aanschouwelijk beschreven handgrepen van de goden. 1 Zo'n plooibare verbeelding mag men zelfs van de in Gen. 10,1b aan het woord komende Jahwist 0) niet verwachten. Tach weet deze auteur met zijn lossere en meer dynamische, want op de anecdotische particulariteit en het concrete Downloaded by [Seton Hall University] at 16:04 29 March 2015