'Altijd moest hij komen eten als hij met iets anders bezig was. En altijd stond er onderweg naar de eettafel een ander tafeltje waar hij tegenaan botste, zodat hij altijd wel ergens op zijn benen een blauwe plek had. En altijd vroeg hij waarom dat tafeltje daar stond. En dan zeiden zijn zussen altijd dat het tafeltje daar hoorde. Kukel schepte zijn prak op, maar zijn bord was te klein. Zijn eten klotste over de rand.' (Uit: Kukel, Joke van Leeuwen) Sommige kinderen zijn onhandig. Ze struikelen om de haverklap, ze knoeien aan tafel en ze hebben een lelijk handschrift. De 'Kukels' zijn niet in hun eentje, want onhandigheid is een frequent voorkomend probleem. Epidemiologisch onderzoek toonde aan dat 5-10% van de schoolgaande kinderen onhandig is, en dat jongens 2 tot 10 maal zo vaak onhandig zijn als meisjes (Gillberg et al. 1982, Landgren et al. 1996, Hadders-Algra 1999a. Ook is er een verband met sociale ligging: onhandigheid komt vaker voor in gezinnen met een lage sociaal-economische status dan in die met een hoge sociaal-economische status.Onhandigheid is al meer dan 40 jaar een onderwerp van wetenschappelijk onderzoek. Een heikel onderwerp, want het raakt aan de vraag 'Wat is normaal?' Daaronder ligt de vraag 'Is onhandigheid een gevolg van hersenbeschadiging, of is het te beschouwen als een uiting van het lage linker deel van de normaalverdeling van handigheid?' De diagnostische etiketten waarmee onhandige kinderen in de loop der jaren werden beschreven, weerspiegelen een verschuiving in het denken over onhandigheid. Werden onhandige kinderen in de jaren '60 en '70 vooral beschreven als 'minimal cerebral palsy', 'minimal cerebral or brain dysfunction' en 'developmental apraxia or dyspraxia', tegenwoordig zijn meer neutrale beschrijvingen en vogue, zoals 'sensory integrative dysfunction' en 'developmental coordination disorder' (HaddersAlgra 1999a). In 1994 werd op een internationale consensusvergadering besloten om voortaan het descriptieve label 'developmental coordination disorder' (DCD) te gebruiken (Poltajko et al. 1995). DCD is afkomstig uit het classificatiesysteem van de American Psychiatric Association (dsm-iv 1994) en wordt gebruikt voor kinderen met een normale intelligentie die zo'n slechte motorische coo¨rdinatie hebben dat de motorische problemen interfereren met dagelijkse activiteiten. Er mag geen sprake zijn van evidente neurologische pathologie zoals spierdystrofie of cerebrale parese. Maar -vergelijkbaar met het fenomeen koorts -de constatering van DCD signaleert da´t er wat aan de hand is, maar niet wa´t. Met andere woorden, DCD is niet een diagnose, maar vormt een aansporing om er een te stellen. Casuı¨stiek 1. Jan werd naar de kinderneuroloog verwezen in verband met onhandigheid en gedrags-en leerproblematiek. Hij is de jongste uit een gezin met vier kinderen. Zijn moeder verzorgt de huishouding en zijn vader is vrachtwagenchauffeur. Vader werkt niet meer, omdat hij vijf jaar geleden in verband met rugklachten werd afgekeurd. Het neurologisch onderzoek laat zien dat Jan lichte s...