Tot voor kort was de diagnose hypochondrie een contra-indicatie voor psychotherapie. Deze situatie is de laatste jaren ten goede veranderd. Na een kort overzicht van het klinische beeld en de in stand houdende mechanismen gaan we in op de recente inzichten over de behandeling van hypochondrie. De theoretische opvattingen hebben zich recentelijk sterk ontwikkeld en aanleiding gegeven tot ontwikkeling en onderzoek van specifieke interventies. Vooral is meer zicht gekomen op cognitieve en gedragsmatige aspecten van hypochondrie. De auteurs geven een overzicht van behandelonderzoek en van hun bijdragen daaraan. Daaruit lijken duidelijke implicaties voor de klinische praktijk naar voren te komen. Samenvattend blijkt er in het laatste decennium steun te ontstaan voor de effectiviteit van cognitiefgedragstherapeutische interventies.
InleidingDe meeste patie¨nten die zich bij de huisarts melden met bezorgdheid of angst voor een ernstige ziekte, knappen na geruststelling spontaan weer op. Deze voorbijgaande ziektevrees is een lichte vorm van de ernstiger en vaak invaliderende hypochondrie. Het voornaamste kenmerk van deze psychische stoornis is de aanhoudende angst of overtuiging een ernstige ziekte te hebben. Volgens de DSM-IV-TR-criteria (APA, 2000) dient deze overtuiging minstens zes maanden te bestaan en te blijven voortbestaan na adequaat medisch onderzoek en geruststelling. Om het beeld hypochondrie te onderscheiden van alledaagse en voorbijgaande ziektevrees vereist de DSM dat er eveneens sprake moet zijn van hinder in het persoonlijke, sociale en beroepsmatige functioneren.Onderzoek naar de prevalentie van hypochondrie laat wisselende getallen zien, uiteenlopend van 0,2% tot meer dan 10% (Looper & Kirmayer, 2002). Die variatie kan vooral begrepen worden vanuit de verschillende groepen die zijn onderzocht, zoals de algemene bevolking en medische of psychiatrische patie¨nten. Hypochondrie staat bekend als een hardnekkig probleem: ongeveer tweederde van de onbehandelde patie¨nten vertoont een fluctuerend maar chronisch verloop, terwijl ongeveer 25% sterk lijdt onder de klachten. Een uitgebreid overzicht van de verschillende aspecten van hypochondrie is te vinden in drie recente overzichtswerken: Asmundson, Taylor en Cox (2001) In deze bijdrage staan we stil bij de behandelmogelijkheden voor hypochondrie, die het laatste decennium sterk verbeterd zijn. In een groeiend aantal behandelstudies in verschillende onderzoeksgroepen worden positieve resultaten gemeld. Werd deze stoornis aanvankelijk als nauwelijks behandelbaar beschouwd, inmiddels zijn we voorzichtig optimistisch. De rode draad door dit artikel betreft de vraag of cognitieve gedragstherapie zich bij hypochondrie ontwikkeld heeft tot een zogenaamde empirically supported treatment. Daartoe worden de drie criteria van Chambless en Hollon (1998) gebruikt, namelijk werkzaamheid (efficacy), doelmatigheid (effectiveness) en kosteneffectiviteit (efficiency).