Bestuurders, politici, beleidsmakers en bewoners beschouwen omvangrijke residentiële segregatie -de ongelijke ruimtelijke verdeling van woonplekken van huishoudens -veelal als problematisch. Er wordt gewezen op risico's van omvangrijke sociaalruimtelijke ongelijkheid, op dreigende 'tweedeling' van de samenleving in een arm en rijk deel, op de ongelijke spreiding van nieuwkomers en gevestigden, die kan leiden tot vervreemding tussen insiders en outsiders; kortom, op het gevaar van het ontstaan van parallelle samenlevingen die kunnen leiden tot spanning, conflict en reproductie van achterstand (zie bijvoorbeeld Bacqué e.a. 2011; Andersson, Bråmå & Holmqvist, 2010;Van Gent, Musterd & Ostendorf, 2009a;Elias & Scotson, 1965). Residentiële segregatie wordt vaak in verband gebracht met vraagstukken van maatschappelijke integratie, inburgering, participatie in de samenleving en sociale mobiliteit. Over het algemeen veronderstelt men een negatieve relatie tussen segregatie en deze vraagstukken. De bijpassende beleidsreactie lijkt vooral te zijn het stimuleren van de ontwikkeling van 'evenwichtige', sociaal en qua eigendom gemengde, woonmilieus (bijvoorbeeld