Woord Vooraf'Allez, het is er dan toch nog van gekomen!' hoor ik sommigen zeggen. Inderdaad, dit proefschrift was een werk van (zeer) lange adem, 10 jaar om precies te zijn. Met horten en stoten ging het dan weer even vooruit, om daarna voor een half jaar of langer stil te liggen. Mijn ambitie was om het vóór mijn 50ste verjaardag af te werken, maar dat is net niet gelukt. Ik wil dan ook beginnen met mijn promotor Professor Kris Verheyen te bedanken, niet alleen voor zijn deskundige en motiverende coaching, maar in de eerste plaats voor zijn engelengeduld, zeker wanneer ik weer eens een deadline die ik mezelf had opgelegd, schromelijk had overschreden. Omgekeerd moest ik echter nooit lang wachten op feedback: binnen de kortste keren was het manuscript nagelezen, en voorzien van motiverende suggesties, correcties en commentaren die er altijd 'boenk' op waren. Een betere promotor had ik me dus niet kunnen inbeelden. Merci, Kris! Vervolgens wens ik ook het management van het INBO te bedanken, in het bijzonder onze administrateur-generaal Prof. Maurice Hoffmann, die mij de mogelijkheid heeft geboden om een deel van mijn werktijd aan dit doctoraat te spenderen. Iin het bijzonder de zes maanden 'sabbatical' waar ik kon van gebruik maken om het proefschrift af te werken waren welgekomen en eigenlijk onontbeerlijk. Tegelijk ook dank aan mijn huidige en vroegere teamleiders Gerald Louette en Geert Deblust, voor hun steun en aanmoedigingen. Geen doctoraat zonder data, geen data zonder veldwerk, geen veldwerk zonder veldwerkteam. Dank aan Peter Van de Kerckhove, Marc Esprit, Stefaan Goessens en Bart Christiaens; altijd secuur en volledig, zelfkritisch en gedreven. Dank voor de vele uren in de lentezon, maar ook in de ijzige vrieskou, of bakkend in de auto in de file. Jullie werk wordt ongelooflijk geapprecieerd. Ook het team dat de eerste opmetingen deed in Zoniën: Koen, Peter, Paul, Bart, Danny, Seppe, dank dat we jullie dataset mochten adopteren en valoriseren. Merci ook aan het INBO-labo voor de uitgevoerde bodemanalyses. 'Du point de vue scientifique le but primordial des réserves est de permettre l'étude de l'évolution des associations, cette grandiose evolution de nos forêts, quelles qu'en soient les modalités, constituerait une donnée fondamentale pour le biologiste comme pour le forestier. (…) Il serait grand temps d'entreprendre chez nous les études de biosociologie, études très longues qui exigent la coordination et la continuation des travaux de plusieurs générations de chercheurs. Or, seules les réserves intangibles peuvent assurer la realization d'un tel oeuvre. Dans ces sortes de parcelles d'expérience, des diverses disciplines biologiques pourraient collaborer à une mission de fierté et d'intérêt national.(…) Tôt ou tard, de telles études s'imposeront chez nous avec le progrès des scéances.