This study presents a data driven comparative analysis of the painting industries in sixteenth and seventeenth century Antwerp and Amsterdam. The popular view of the development of these two artistic centers still holds that Antwerp flourished in the sixteenth century and was succeeded by Amsterdam after the former’s recapturing by the Spanish in 1585. However, a demographic analysis of the number of painters active in Antwerp and Amsterdam shows that Antwerp recovered relatively quickly after 1585 and that it remained the leading artistic center in the Low Countries, only to be surpassed by Amsterdam in the 1650’s. An analysis of migration patterns and social networks shows that painters in Antwerp formed a more cohesive group than painters in Amsterdam. As a result, the two cities responded quite differently to internal and external market shocks. Data for this study are taken from ECARTICO, a database and a linked data web resource containing structured biographical data on over 9100 painters working in the Low Countries until circa 1725.
Wie het dagboek van koopman Isaac Pool (1619-1684) leest, valt op hoe vaak de Amsterdammer het gebruik van alcoholische versnaperingen noteert. Het is bekend dat het drinkwater in de Gouden Eeuw te wensen overliet, maar bij Pool lijkt de vijf wel erg vaak in de klok te zitten. Tijdens een zomers familie-uitstapje naar de Vecht wordt zowat in elke stopplaats wijn genuttigd. Ook dient het Weesper bier geproefd te worden. Eenmaal weer thuis, verfrist Pool zich na het avondeten met een volgend glaasje wijn. Wanneer ene Johannes Verbeeck langskomt om een rekening te vereffenen, krijgt hij voor de gelegenheid een roemer wijn ingeschonken. En dan hebben we het nog niet eens over de bezoeken aan herbergen als de Goude Leeu, de Halvemaan en de Hollantse Tuyn. Misschien was dit een teken van beroepsdeformatie; Pool handelde in Duitse en Franse wijnen. Pool was naast wijnhandelaar ook actief in de houthandel, de scheepvaart en het onroerend goed. Hij begon zijn journaal toen hij begin veertig was. De tekst, genoteerd in zogenoemde comptoiralmanakken (kantoor-), omvat een periode van vijftien jaar (1663-1678). Een echt regelmatige schrijver was Pool niet; tussen de aantekeningen zit soms een paar dagen, dan weer een aantal weken, en toen hij twee maanden ziek was, zag Pool geen noodzaak-of voelde hij zich te slechtzijn gedachten op papier te zetten. In het dagboek wisselen het zakelijke en het persoonlijke elkaar af. De onderwerpen variëren van een soort zakelijke boekhouding (producten, bedragen, lonen) tot het meer persoonlijke leven (familie, vriendschapen, uitstapjes). Ook staat hij stil bij maatschappelijke gebeurtenissen als die uit het Rampjaar 1672. Wie op zoek is naar mentaliteitsgeschiedenis moet goed graven. De keren dat Pool iets van zijn innerlijke belevingswereld aan het papier toevertrouwt, zijn vrijwel op een hand te tellen. Toch is dit te verklaren; Pool noteert geregeld iets 'par mommorie' opgeschreven te hebben. Mogelijk bood de beknopte aantekening van een gebeurtenis, zoals het overlijden van een naaste, genoeg houvast om de herinnering op te roepen. Daar tegenover staat dat Pool wel meer ruimte inlaste voor schuine grappen, zoals die keer dat bij het aandoen van de kousen zijn voet uitschoot en in een gevulde po belandde: 'datter de slenters uyt stooven, teegen de gordyn aen'. Pool loste het vakkundig op: 'ick bedeckten dat met wat inde beste vou te slaan'. Ook triviale zaken als het 'kacken en pissen' in een Haasdrechtse herberg worden genoteerd. Al met al biedt het dagboek een inkijk in het leven van een gewone Amsterdammer op het praktisch niveau van werk en activiteiten en wat hem verder bezighield
scite is a Brooklyn-based organization that helps researchers better discover and understand research articles through Smart Citations–citations that display the context of the citation and describe whether the article provides supporting or contrasting evidence. scite is used by students and researchers from around the world and is funded in part by the National Science Foundation and the National Institute on Drug Abuse of the National Institutes of Health.