A TEP repair must be proposed to patients with prolonged groin pain unresponsive to conservative treatment. If no clear pathology is identified, reinforcement of the wall using a mesh offers good clinical results for athletes with idiopathic groin pain.
BackgroundComplications after surgical stabilization for the treatment of unstable spinal metastases are common. Less invasive surgical (LIS) procedures are potentially associated with a lower risk of complications; however, little is known regarding the complications after LIS procedures for the treatment of spinal metastases. Our primary objective was to determine the characteristics and rate of complications after percutaneous pedicle screw fixation (PPSF) for the treatment of mechanically unstable spinal metastases. The secondary objective was to identify factors associated with the occurrence of complications and survival.MethodsA retrospective multicenter cohort study of patients who underwent PPSF between 2009 and 2014 for the treatment of unstable spinal metastases was performed. Patient data pertaining to demographics, diagnosis, treatment, neurologic function, complications, and survival were collected.Results A total of 101 patients were identified, 45 men (45 %) and 56 women (55 %) with a mean age of 60.3 ± 11.2 years. The median operating time was 122 (range 57–325) minutes with a median blood loss of 100 ml (based on 41 subjects). Eighty-eight patients (87 %) ambulated within the first 3 days after surgery. An overall median survival of 11.0 (range 0–70) months was observed, with 79 % of the patients alive at 3 months after treatment. Eighteen patients experienced a total of 30 complications; nonsurgical complications were the most commonly encountered. Prolonged operating time was independently associated with an increased risk of complications.ConclusionsA complication rate of 18 % was found after PPSF for unstable spinal metastases. Potential advantages of less invasive treatment are limited blood loss and high early ambulation rate.
A scoliosis is a flexible or rigid deformity of the spine in the frontal plane. There are several types of scoliosis, each with specific characteristics. The most prevalent types are idiopathic, congenital, and neuromuscular scoliosis and scoliosis in adults. The aetiology is varied and largely undetermined. Essential components of diagnostics are patient history, physical examination, and radiographs. Treatment options are a conservative approach involving observation and follow-up, a conservative approach involving non-surgical treatment, and surgical treatment. Usually, idiopathic scoliosis causes no or only few complaints at a young age. Up to 35% of patients have a certain degree of back pain. The choice of a certain treatment is determined by the likelihood of progression of the spine deformity. The objective of brace treatment is preventing progression of the deformity. Important objectives of surgical treatment are preventing progression of the deformity and correcting the deformity with correction or preservation of physical equilibrium.
One-third of community-dwelling people older than 65 years of age fall each year, and half of them fall at least twice a year. Older care home residents are approximately three times more likely to fall when compared to community-dwelling older people. Risk indicators for falls are related to the older people's body, environment, behavior, and activities. An important health risk indicator is (orthostatic or postprandial) hypotension, which may induce cerebral hypoperfusion. Although the majority of falls remain without major consequences, 10% to 25% of falls in care homes result in bodily trauma. Prevalent fall-related injuries are brain injury, lower extremity fracture including hip fracture and forearm/wrist fracture, facial fracture, humeral fracture, and rib/scapular fracture. As fall accidents by older people can have severe consequences, prevention of falls is of paramount importance. Healthcare providers, including oral healthcare providers, should inform older people on risks of falling and draw attention to potentially hazardous arrangements.
Onderzoek en wetenschap InleidingFibromyalgie is een gecompliceerd syndroom zonder aanwijsbare etiologie dat wordt gekenmerkt door uitgebreide diff use, chronische musculoskelettale pijn die vaak samengaat met vermoeidheid, geheugenproblemen, stemmingsproblemen en slaapstoornissen. Patiënten met fi bromyalgie hebben vaak eerder chronische pijn ervaren. Veelvoorkomende problemen zijn hoofdpijn, dysmenorroe (menstruatiepijn), pijn door temporomandibulaire disfunctie, endometriose (slijmvlies van de uterus dat zich buiten de uterus nestelt) en gastro-intestinale problemen. Aanvankelijk is fi bromyalgie ook wel aangeduid als fi brositis, waarmee werd aangegeven dat men dacht aan spierpijn volgend op ontsteking. Tegenwoordig beschouwt men fi bromyalgie als een reumatische ziekte, onder andere omdat bij een substantieel aantal reumapatiënten ook fi bromyalgie kan worden gediagnosticeerd (Phillips en Clauw, 2013). In Turkije werd bijvoorbeeld fi bromyalgie vastgesteld bij een grote groep patiënten met reumatische ziekten als reumatoïde artritis, osteo-artritis, systemische lupus erythematosus, ziekte van Bechterew (ankyloserende spondylitis), familiaire mediterrane koorts, ziekte van Behçet, syndroom van Sjögren, vasculitis, polymyalgia reumatica en polymyositis. De frequenties van fi bromyalgie varieerden van 6,6% bij reumatoïde artritis tot 25% bij vasculitis (Haliloglu et al, Wat weten we?Fibromyalgie is een gecompliceerd syndroom zonder aanwijsbare etiologie dat wordt gekenmerkt door uitgebreide diff use, chronische musculoskelettale pijn die vaak samengaat met vermoeidheid, geheugenproblemen, stemmingsproblemen en slaapstoornissen. Wat is nieuw?De belangrijkste manifestaties van fi bromyalgie in het orofaciale systeem en het occlusiesysteem zijn temporomandibulaire disfunctie, hoofdpijn, xerostomie/hyposialie, mondbranden en dysgeusie. Vermoedelijk is de relatie tussen pijn door fi bromyalgie, hoofdpijn en pijn in de regio's van de tempo romandibulaire gewrichten gebaseerd op gelijkwaardige centraal gegenereerde mechanismen. PraktijktoepassingOm de (mogelijke) relaties tussen fi bromyalgie en het orofaciale en het occlusiesysteem te bepalen, is goed wetenschappelijk onderzoek nodig. Vooralsnog kunnen geen verbanden worden gelegd. 2014). Sommige deskundigen beweren echter dat de aandoening niet als aparte entiteit bestaat en dat de symptomen en klachten simpel moeten worden gediagnosticeerd als chronische pijn in diverse delen van het lichaam met wellicht somatisering van psychosociale problemen (Ehrlich, 2003;Gordon, 2003;Hadler, 2003).Onderscheid wordt gemaakt tussen primaire, concomitante en posttraumatische fi bromyalgie. Van primaire fibromyalgie is sprake als er geen medische diagnose is die verklarend kan zijn voor of bijdraagt aan de ervaren pijn. Concomitant is fi bromyalgie als bijvoorbeeld een andere reumatische ziekte of hypothyreoïdie een bijdrage levert aan de ervaren pijn of vermoeidheid. Posttraumatische fibromyalgie is gerelateerd aan een doorgemaakt fysiek trauma (Clauw, 2014;Rahman et al, 2014; ...
scite is a Brooklyn-based organization that helps researchers better discover and understand research articles through Smart Citations–citations that display the context of the citation and describe whether the article provides supporting or contrasting evidence. scite is used by students and researchers from around the world and is funded in part by the National Science Foundation and the National Institute on Drug Abuse of the National Institutes of Health.
customersupport@researchsolutions.com
10624 S. Eastern Ave., Ste. A-614
Henderson, NV 89052, USA
This site is protected by reCAPTCHA and the Google Privacy Policy and Terms of Service apply.
Copyright © 2024 scite LLC. All rights reserved.
Made with 💙 for researchers
Part of the Research Solutions Family.