Background.In primary care, many consultations address symptom-based complaints. Recovery from these complaints seldom exceeds placebo effects. Patient participation, because of its supposed effects on trust and patient expectancies, is assumed to benefit patients’ recovery. While the idea is theoretically promising, it is still unclear what the effects of increased patient participation are on patient outcomes.Aim.To review the effects of controlled intervention studies aiming to improve patient participation in face-to-face primary care consultations on patient-oriented and/or disease-oriented outcomes.Methods.This study is a systematic review. A systematic search was undertaken for randomized controlled trials designed to measure the effects of interventions that aimed to improve adult patients’ participation in primary care visits. The CINAHL, Cochrane, EMBASE, PsycINFO and PubMed databases were searched.Results.Seven different trials fulfilled the inclusion criteria. Three of the studies were related to symptom-based complaints. Five studies measured patient-oriented outcomes, the primary outcome of interest for this review. All studies suffered from substantial bias. Studies varied widely in their aims, types of complaints/diseases, strength of the interventions and their outcomes. The effects on patient-oriented outcomes and disease-oriented outcomes were ambiguous.Conclusion.Little research has been performed on health outcomes of interventions aiming to increase patient participation in general practice visits among patients suffering from symptom-based complaints. The results still are non-conclusive. The quality of the trials has been weak, possibly due to the complexity of the concept. This weak quality may explain the lack of conclusive results. Proposals for future research designs are offered.
Background:In the Netherlands we select candidates for the postgraduate GP training by assessing personal qualities in interviews. Because of diff erences in the ratio of number of candidates and number of vacancies between the eight departments of GP training we questioned whether the risk of being rejected diverged amongst them. Objectives: The research question of this study was to which degree department of choice, candidates' characteristics and qualities assessed during interviews explain admission into GP training. Methods: A nationwide observational study was conducted of all candidates who applied for postgraduate GP training in 2009/ 2010. Application ratio per department, candidates' characteristics (gender, age, region of medical school and times of application) and qualities (motivation, orientation on the job, personal attributes and learning needs) were collected. Outcome measures were admission to interview and admission to GP training. Results: The study population addressed 542 candidates. Sixty three candidates were rejected on application letter (11.6%). So 479 candidates were admitted to the interview, of which 340 were admitted to the GP training (71%). Gender and region of medical school outside North West Europe were associated with admission to the interview. Department of choice had a strong association with admission in both stages (RR: 0.30 to 0.74; 0.20 to 0.79, respectively), while candidates' qualities explained admission (RR: 1.09-1.25) as well. Conclusion:The infl uence of department of choice yields doubts about fairness of the procedure. So advantages and disadvantages of a national procedure are discussed as well as those of a competency based procedure.
Findings on content validity and reliability of these new instruments are promising to realize a competency based procedure. Further development of the instruments and research on predictive validity should be pursued.
2 Het is geen toeval dat juist Nederland zo'n rapport liet schrijven: we zijn (waren?) trots op de huisartsgeneeskunde. Zelfreflectie en een openbare discussie over het vak zijn op zijn tijd uitstekend en vruchtbaar en vele andere specialismen zouden daar een voorbeeld aan kunnen nemen.Al deze rapporten zijn noodzakelijk voor het ontwikkelen van beleid. In de discussie en visieontwikkeling valt echter op dat huisartsen vinden dat hun vak een wezenlijk ander karakter heeft dan elk ander medisch specialisme. Daarom zou ook de aard van het wetenschappelijk onderzoek en onderwijs in de huisartsgeneeskunde zich onderscheiden van het onderzoek en onderwijs binnen andere medische disciplines. Wij vinden beide stellingen discutabel. In dit artikel maken wij duidelijk dat de huisartsgeneeskunde net als andere geneeskundige specialismen weliswaar zijn eigenheid heeft, maar toch 'gewoon' e´e´n van de medische specialismen is. Niet minder, maar ook niet meer. Huisartsgeneeskunde als klinisch specialismeHuisartsen staan zich er vaak op voor dat zij bij uitstek de specialisten zijn op het gebied van generalistische en contextuele geneeskunde. Of dat nu echt de belangrijkste kernpunten van het vak zijn, is echter zeer de vraag. Het lijdt geen enkele twijfel dat de huisartsgeneeskunde zich van veel andere specialismen onderscheidt door het feit dat huisartsen hun patie¨nten meestal zowel in medisch als sociaal opzicht goed kennen, vaak beter dan hun
In tegenstelling tot wat Van Weel en Crebolder blijkbaar in ons stuk lezen, vinden wij niet dat een meer klinische benadering van de huisartsgeneeskunde de panacee is voor alle problemen in de toekomst. Zij bepleiten een innovatie van de geneeskundige zorg waarbij er meer aandacht is voor de wensen van de patie¨nt en zijn/haar leefgewoonten en meer aandacht voor de prognose van de patie¨nt. Afgezien van de vraag of dit nu zo nieuw is, onderschrijven wij dat deze aspecten belangrijk zijn voor alle praktiserende (huis)artsen. In alle scenario's zal de patie¨nt er echter het meest bij zijn gebaat als de huisarts op de eerste plaats een heel goede clinicus zal zijn. Aandacht voor leefgewoonten en de prognose hoort daar uiteraard bij. Ook de opmerkingen van Van Weel en Crebolder over de huisartsopleiding beschouwen wij als een ondersteuning en zinvolle aanvulling van ons betoog: een sterke huisartsopleiding waarin een klinische orie¨n-tatie en een deugdelijke wetenschappelijke scholing centraal staan zal ook in de toekomst een belangrijke pijler zijn van de huisartsgeneeskunde.Thiadens vindt onze stellingname arrogant en defensief. Bovendien zouden wij niet trots zijn op het huisartsenvak. Dat klopt niet: wij zijn juist uitermate trots op de huisartsen, ongeveer de laatste clinici in Nederland met een zeer brede klinische competentie, die efficie¨nt diagnoses kunnen stellen, prognoses kunnen inschatten, interventies kunnen initie¨ren en patie¨nten kunnen begeleiden. Daarbij maakt de huisarts, en we willen het nogmaals herhalen, natuurlijk ook gebruik van zijn eerdere ervaring met de (gezonde) patie¨nt, zijn kennis over de context en zijn communicatieve vaardigheden. Onze opvatting dat de huisarts primair een clinicus is, is arrogant noch defensief. Wij menen juist dat Thiadens' standpunt -dat huisartsgeneeskunde een principieel ander specialisme is dan alle andere -nogal defensief is. De kern van ons betoog was dat de kern van de huisartsgeneeskunde bestaat uit klinische attitude, kennis en vaardigheden. Daarop moeten onderwijs en onderzoek zich primair richten. Expliciet stelden wij dat aanpalende gebieden zoals ethiek, continuı¨teit en de arts-patie¨ntrela-tie belangrijke academische domeinen zijn, maar niet uitsluitend, of vooral, door huisartsen uit te voeren. Wij voegden daaraan toe dat ook basaal onderzoek in de huisartsenpraktijk zou moeten worden verricht. Participatie van huisartsen aan onderzoek en onderwijs op deze terreinen is belangrijk. Maar, de zwaartepunten van ons eigen onderwijs en onderzoek liggen naar onze mening op klinisch terrein. Thiadens' eigen keuze voor de vroegdiagnostiek van astma en COPD als onderwerp voor zijn proefschrift, waarvan de inhoud in belangrijke internationale tijdschriften is gepubliceerd, was daar een mooi voorbeeld van. Of betrof het hier een door Thiadens achteraf betreurde, blijkbaar tijdelijke, 'verkoop van zijn ziel aan de duivel'?
scite is a Brooklyn-based organization that helps researchers better discover and understand research articles through Smart Citations–citations that display the context of the citation and describe whether the article provides supporting or contrasting evidence. scite is used by students and researchers from around the world and is funded in part by the National Science Foundation and the National Institute on Drug Abuse of the National Institutes of Health.
customersupport@researchsolutions.com
10624 S. Eastern Ave., Ste. A-614
Henderson, NV 89052, USA
This site is protected by reCAPTCHA and the Google Privacy Policy and Terms of Service apply.
Copyright © 2025 scite LLC. All rights reserved.
Made with 💙 for researchers
Part of the Research Solutions Family.