Dans cet article, on cherche à définir le degré d'indépendance des personnes âgées qui résident à Amsterdam dans la seconde moitié du XIXe siècle. On examine la structure des ménages et le degré d'activité des personnes âgées dans trois groupes sociaux. A partir des registres de population, il apparaît que presque la moitié des personnes âgées vivent dans des ménages où leurs enfants sont présents, la plupart co-résident avec des enfants non mariés. On a comparé les formes de résidence au décès, avec les formes rencontrées dix ans auparavant: il ressort que c'est bien la résidence avec des enfants non mariés qui prédomine à long terme dans la dernière période de vie. Les formes de résidence varient aussi suivant le sexe et le statut matrimonial. Les hommes sont d'avantage que les femmes à la tête des ménages et les individus mariés ou veufs le sont aussi plus souvent que les non mariés. Etre chef de ménage est interprêté comme un signe d'indépendance et si les personnes âgées pouvaient ainsi garder leur autonomie, cela dépendait assurément en grande partie de leur aptitude à garder un emploi rémunéré.

SamenvattingDe afgelopen decennia zijn in Europa vrouwen meer gaan werken, maar mannen zijn niet evenredig meer gaan zorgen. De verdeling van zorgtaken in huishouden en gezin tussen de seksen blijft ongelijk. Mede in het licht van toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen, ontwikkelen huishoudens diverse strategieën om zorgtaken te verminderen, zoals uitbesteden, minder doen, mechaniseren. Daarnaast blijft herverdeling echter nodig, ook al omdat bepaalde taken simpelweg niet uit te besteden zijn. Vervolgens laat dit artikel zien dat verandering van de bestaande ongelijke situatie mogelijk is. Het beleidsdoel van deze verandering is niet een precies gelijke verdeling in taken tussen man en vrouw, maar wel dat beide seksen in principe alle taken in huishouden en gezin kunnen gaan uitvoeren, dus mannen ook de zogenoemde 'vrouwelijke' zorgtaken en vrouwen de 'mannelijke'. We spreken in dit verband van de-gendering van taken. b m en 2006 • 33 • 1 6

No abstract

Between 1885 and 1940, about 150 women of the Dutch lower middle class wrote letters to apply for rooms in the Van Brants Rushofje in Amsterdam, an institution especially meant for elderly women. This article analyses the self-images of these women, defined as an evaluation of their own situations, and asks the question whether these women related their self-images to their advanced age or to changing social circumstances, such as loss of work, decline of income, changes within the household, and the onset of illnesses. The article focuses on the period around 1900 because at that time, the almshouse was still functioning in its nineteenthcentury philanthropic tradition.

No abstract